Tribale kunst uit de collectie van Cornelis Tjepko Bertling

Cornelis Tjepko Bertling (1891) promoveerde in 1918 aan de Rechtenfaculteit van de Universiteit van Amsterdam en vertrok naar Batavia (Jakarta) in het toenmalige Nederlands-Indië. Aangetrokken door de rijkdom aan Indonesische doeken wilde hij bij voorkeur in de buitengewesten werken om ter plekke de diversiteit van lokale culturen waar te nemen. In 1924 vertrekt hij voor een jaar naar Borneo waar hij zich tevens bekwaamt in het adatrecht, waarmee zijn uitzending naar afgelegen culturen wordt vergroot. Tijdens zijn verblijf op Borneo verdiept hij zich in de verscheidenheid van Dayak-beelden en schrijft hierover een artikelenreeks die in 1927-28 verschijnt in Nederlandsch-Indië Oud & Nieuw (NION) onder de titel ‘“Hampatongs” of “Tempatongs” van Borneo’. Menado in het uiterste noordoosten van Sulawesi is de volgende standplaats. Hier in de Minahasa merkt hij de vele stenen grafhuisjes op die als weinige overblijfselen van de archaïsche cultuur fier overeind staan. Ook hier wijdt hij in een uitvoerige beschouwing aandacht aan die in NION 1931-32 in afleveringen verschijnt. Tussen 1926 en 30 maakt hij verscheidene tochten naar het oosten, deels samen met zijn vrouw met wie hij in 1927 is gehuwd, Molukken en Nieuw-Guinea om in lokale geschillen als adatrecht specialist op te treden. In deze tijd moeten de voorwerpen uit die gebieden zijn verzameld, zoals een foto genomen ca 1929 laat zien. Verscheidene overplaatsingen volgen, Malang (1930-1934), Banjumas (1934-36), Makassar (1936-38), Batavia (Jakarta) (1938-46). In laatstgenoemde plaats wordt hij tevens lid van de Raad van Justitie en actief lid van de Bataviasche Kunstkring.

De verzameling heeft de Japanse bezetting wonderwel overleefd dankzij bevriende Indonesiërs, die de collectie in koffers verpakt in huis namen. Het bifurcated protective figure, adu fangola, heeft nog enige tijd omgekeerd aan de muur gehangen als victorie-teken voordat de woning door de Japanners werd geconfisceerd.

In 1947 wordt hij directeur van het Indisch Instituut en bijzonder hoogleraar aan de gemeentelijke Universiteit Amsterdam tot zijn pensionering in 1961.

Na zijn dood in 1970 bleef de verzameling in de familie.

In de Bertling collectie die in deze veiling aangeboden wordt zijn er verschillende belangrijke stukken, waarvan hieronder er een paar worden uitgelicht:

Het zeldzame figuur van de Kei Eilanden, lot nummer 5686, werd reeds in de 19e eeuw verzameld en gepubliceerd in : C.M. Pleyte, 1893, Ethnographische Atlas van de Zuidwester- en Zuidooster-Eilanden, plate XVIII, nr. 8. En later gebruikt voor een tekening, geplaatst in 1924 in ‘Indie in woord en beeld, plaat 75. Het figuur werd later geschonken aan het Nederlandse Koloniale Vereniging (N.K.V.) en aannemelijk is dat het aan Bertling geschonken werd bij zijn afscheid als directeur van het Indische Instituut in 1961.

Het is sculpturaal een volledig uniek figuur met zijn krachtige abstract uitbeelding en zijn zeldzame verzamelgeschiedenis.

De paar Sentani Meer dansstaven, lot 5638, met beschildering in natuurlijke pigmenten en nog de originele raffia rokjes, verzameld tijdens een verblijf aldaar, in de laat ’20 jaren.

Het voorouderfiguur van Leti Eiland, lot 5618 en het Tanimbar Eiland figuur, lot 5603, door Bertling zelf op een houten sokkel geplaatst. Beiden ook door Bertling verzameld in de laat ’20 jaren.

Het belangrijkste figuur in de collectie is het Congo figuur, lotnummer 5362. Dit figuur heeft een aantal zeldzame kenmerken die je niet vaak tegenkomt.

Het is bekend door wie het verzameld is. Bekend is ook dat het in de 19e eeuw reeds verzameld is, in de jaren 1876-1885. Het is verder aannemelijk dat het destijds al een figuur was die reeds een paar decennia in gebruik was, met andere woorden een zeer oud 19e eeuws figuur. Het is onderdeel geweest van een Museale collectie van de Artis (Natura Artis Magistra, N.A.M.).

En ten laatste is het een figuur met een zeldzame schoonheid, ook al zijn de magische materialen verwijderd, het beeld werd waarschijnlijk ‘ontkracht’ op het moment van aankoop, er resteert een beeld met een weelderige vorm van pracht.

De verfijning van het gezicht, de handen, voeten, de ruitvormige knieschijven, de geprononceerde karakteristieke lippen en de kleine sierelementen op de basis. De zeldzame hand-houding, de rechter hand ondersteund de linkerarm, net onder de pols, een houding die voorkomt bij zittende figuren, maar voor staande figuren blijkt het een grote zeldzaamheid te zijn. Het patina en nog een aantal ingeslagen smeedijzeren spijkers maken het tot een krachtig ritueel beeld. Het is bijzonder dat we een Congo beeld met deze uitzonderlijke kenmerken in de komende veiling aan kunnen bieden. De C.T. Bertling is in zijn totaliteit met recht een belangrijke collectie te noemen.